Stads- en Wijkmonitor 2020

Programma's

Onderwijs

Talentontwikkeling en achterstandsbestrijding

1 op de 5 peuters loopt een ontwikkelingsrisico

Sinds 2014 wordt op het consultatiebureau gekeken of kinderen een taal- en/of ontwikkelingsrisico lopen. Zo'n risico kan in kenmerken van de ouders liggen (bijv. een laag opleidingsniveau of psychische problemen) maar ook in het kind zelf (bijv. omdat de spraakontwikkeling achterblijft). Is dat het geval dan krijgt zo'n kind een indicatie voor- of vroegschoolse-educatie (VVE). Hij/zij komt in aanmerking voor een gesubsidieerde plaats op een peutergroep. Bovendien kunnen kinderen met een indicatie de peutergroep een extra dagdeel bezoeken. Alle peutergroepen in Nijmegen bieden een speciaal VVE-programma aan. Ook sommige kinderdagverblijven hebben zo'n programma.

Volgens de registratie van de GGD neemt het aandeel peuters met een VVE-indicatie toe naarmate het kind iets ouder wordt.

Figuur: Aandeel peuters met VVE-indicatie naar leeftijd, januari 2019. Bron: registratie GGD.

Soms kan pas op iets oudere leeftijd vastgesteld worden dat er sprake is van een ontwikkelingsrisico. Ook kan het gebeuren dat een kind een afspraak op het consultatiebureau mist en daardoor pas wat later een indicatie krijgt.
Uiteindelijk heeft ongeveer 20% van de peuters een VVE-indicatie. In absolute cijfers hebben we het dan over zo’n 300 kinderen per geboortejaar. Waarschijnlijk is dit  een kleine onderschatting, want bij een steekproef in het najaar van 2017 bleek dat niet alle VVE-indicaties door de GGD op de juiste wijze geregistreerd werden.

Het aandeel peuters dat een VVE-indicatie heeft loopt sterk uiteen tussen de Nijmeegse wijken:

  • In Nijmegen-Oost, -Midden en –Noord wonen relatief erg weinig peuters met een indicatie.
  • In Dukenburg zijn de aandelen geïndiceerde kinderen het hoogst, tot rond 50%.
  • Ook in Nijmegen-Zuid, Nije Veld, Nieuw-West en Lindenholt zijn de aandelen peuters met een indicatie relatief hoog.


Figuur: % peuters met een VVE-indicatie, januari 2019, bron: GGD.

In 2018 is de gemeente Nijmegen gestart met een nieuw systeem om subsidie voor peuters met een VVE-indicatie te verstrekken (Peutermonitor). Dit systeem brengt ook in beeld hoeveel van de geindiceerde peuters ook  gebruik maken van een VVE-aanbod. Dat blijkt bij meer dan 90% van de geindiceerde peuters (derde kwartaal 2019) het geval te zijn. Als er (nog) geen gebruik gemaakt wordt van een VVE-aanbod kan dat verschillende redenen hebben. Zo zijn er jonge kinderen die pas kort een indicatie hebben en nog in de aanmeldfase zitten.

Vanaf schooljaar 2019/2020 nieuwe achterstandsindicator in het basisonderwijs

Met ingang van het schooljaar 2019/2020 hanteert het Ministerie van Onderwijs een nieuwe achterstandsindicator. In de oude gewichtenregeling bepaalden de scholen per kind of er sprake was van risico op onderwijsachterstand aan de hand van een regel waarin het opleidingsniveau van de ouders heel belangrijk was.
In de nieuwe achterstandsindicator bepaalt het CBS per kind en school in welke mate er sprake is van risico op onderwijsachterstand. Het CBS baseert zich daarbij op  het opleidingsniveau van de ouders, het herkomstland van de moeder, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en deelname aan de schuldsanering.

Volgens de nieuwe achterstandsindicator is het aandeel kinderen met een achterstandsrisico in Nijmegen gemiddeld: in Nijmegen hoort 15% van de basisscholieren tot de 15% van de Nederlandse basisscholieren met het hoogste risico op onderwijsachterstand. Het aandeel in de overige kennissteden varieert, er is geen sprake van een patroon.

figuur: aandeel BO-leerlingen dat hoort tot 15% Nederlandse leerlingen met hoogste kans op onderwijsachterstand, bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum oktober 2017

Binnen Nijmegen gekeken zijn de sterkste concentraties van kinderen met een hoog risico op onderwijsachterstanden in Nije Veld, Hatert, Neerbosch-Oost en Meihorst.


figuur: Concentratie leerlingen met risico op onderwijsachterstand, bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum oktober 2017

Scholen met een groot achterstandsriciso

Op schoolniveau bekeken geven de nieuwe achterstandsindicator en de oude gewichtenregeling (lage startkans) in grote lijnen hetzelfde beeld. Scholen die veel leerlingen met leerlinggewicht/lage startkans hadden hebben over het algemeen ook een hoge score voor risico op onderwijsachterstand volgens de nieuwe indicator.

Figuur: iedere stip stelt een Nijmeegse school voor, met de score op oude (lage startkans) en nieuwe achterstandsindicator, Bron: DUO en CBS

Een paar scholen wijken licht van de gemiddelde lijn of. Zo heeft het Octaaf van de Nijmeegse scholen verreweg de hoogste achterstandscore (nieuw) terwijl het % leerlingen met een lage startkans wel hoog was, maar zeker niet het hoogst van alle scholen.

Van alle Nijmeegse basisscholen zijn de hoogste scores op de  nieuwe onderwijsachterstanden-indicator te vinden bij het Octaaf, Hidaya en de Klumpert


Figuur: Score Nijmeegse basisscholen op nieuwe achterstandsindicator, bron: CBS, achterstandsscores scholen 2019,

Voorbijlopers in het basisonderwijs

Bij het kiezen van een basisschool spelen veel overwegingen een rol: past het concept bij ouders en kind, is de school in de buurt, heeft de school een goede naam? In het Nijmeegse onderwijsbeleid is het het streven kinderen zoveel mogelijk in de eigen buurt naar school te laten gaan. Daarom is een van de belangrijkste plaatsingscriteria bij Schoolwijzer (het systeem van centrale aanmelding bij het basisonderwijs) het gegeven of een school al dan niet een "buurtschool" is.
Om te volgen of kinderen een school in hun woonomgeving bezoeken kunnen we onder andere kijken naar het aandeel "voorbijlopers" onder de basisschoolkinderen. Met "voorbijloper" bedoelen we kinderen die naar een basisschool gaan die minstens 300 meter verder van hun woning ligt dan de dichtstbijzijnde school.
Bijna 2/3 van de Nijmeegse basisscholieren is geen voorbijloper, bezoekt een school die dicht bij huis is, de rest, een derde, is wel voorbijloper. Het aandeel voorbijlopers is een aantal jaar licht toegenomen, maar de laatste drie jaar redelijk stabiel.

Figuur: % basisscholieren per schooljaar dat een school bezoekt meer dan 300 meter verder van hun huis verwijderd dan de dichtstbijzijnde school of een school buiten Nijmegen, bron: bewerking bestanden leerplicht

Als je naar de afzonderlijke Nijmeegse scholen kijkt en de mate waarin voorbijlopen daar voorkomt zie je veel verscheidenheid. In onderstaande figuur staat voor iedere Nijmeegse basisschool een rondje, dat aangeeft hoeveel van de kinderen in de buurt deze school voorbijlopen, maar ook hoeveel kinderen andere scholen voorbijlopen om deze school te bezoeken. Dat geeft een heel verspreid patroon:

Figuur: Nijmeegse basisscholen en de mate waarin zijn voorbijgelopen worden/voorbijlopers trekken, bruine streep is Nijmeegse gemiddelde schooljaar 19/20, bron: bewerking bestanden leerplicht.

Globaal gesproken zijn er 4 verschillende combinaties

  • A: scholenwaar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief veel leerlingen van verder weg trekken, populaire scholen zoals bv de Hazesprong of de Lanteerne
  • B: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die tegelijkertijd relatief veel leerlingen van verder weg trekken. Hierbij gaat het vooral om scholen met een uitgesproken profiel (Hidaya, Vrije School, Montessori)
  • C: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief weinig kinderen van verder weg trekken, weinig populaire scholen zoals de Klumpert, Meiboom of Aquamarijn.
  • D: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die relatief weinig kinderen van verder weg trekken, echte buurtscholen zoals bv scholen in Noord of Lindenholt, maar ook Kleurrijk.

Thuiszitters en verzuim

Ieder kind onder de 16, of onder de 18, wanneer hij/zij nog  geen startkwalificatie heeft, hoort naar school te gaan. Toch is dat niet altijd het geval:

  • Sommige kinderen zijn wel ingeschreven op een school, maar gaan niet. Dit heet relatief verzuim.
  • Sommige kinderen staan niet ingeschreven op een school. Dit heet absoluut verzuim.
  • Wanneer relatief verzuim meer dan 4 weken voortduurt of bij absoluut verzuim spreken we van thuiszitters (landelijke definitie).
  • Speciaal in Nijmegen wordt daarnaast ook nog een "preventieve" definitie van thuiszitters gehanteerd voor leerlingen die nu wel naar school gaan, maar van wie op korte termijn verzuim/thuiszitten verwacht wordt.


Figuur: Relatie en verschillen tussen absoluut en relatief verzuim en thuiszitten.

Hoewel deze begrippen helder lijken, is het toch moeilijk hier consequent samengestelde cijfers voor te presenteren:

  • Kijk je hoeveel verzuim/thuiszitten er op een bepaald moment is of hoeveel kinderen er in een bepaalde periode hebben thuisgezeten?
  • Speciaal voor absoluut verzuim geldt het probleem dat veel van het absoluut verzuim dat in september gesignaleerd wordt administratief van aard is: pas op 1 oktober hoeven scholen hun administratie op orde te hebben en is zeker dat late inschrijvingen ook verwerkt zijn. Registreer je als bureau Leerplicht dan wel of niet gevallen van absoluut verzuim in september?
  • Bij absoluut verzuim speelt ook de omvang van de instroom van jonge asielzoekers naar Nijmegen een rol. Bij deze groep is vaak sprake van absoluut verzuim: (nog) niet ingeschreven staan bij een school
  • Ook in cijfers van relatief verzuim kunnen administratieve effecten optreden. Een daling kan het gevolg zijn van een slechtere registratie, een stijging van een strengere controle.

Daarom is het raadzaam voorzichtig te zijn met vergelijkingen tussen steden en door de tijd.

Cijfers over relatief verzuim zijn het meest eenduidig: jaarlijks zijn er bij bureau Leerplicht zo’n 800 tot 1000 meldingen van relatief verzuim. Uitgedrukt als percentage van het aantal leerplichtigen is dat 3- 4%.

In "Waar staat je gemeente" kan het cijfer voor relatief verzuim vergeleken worden met dat in Nederland en de andere kennissteden. Voor 2017/2018, het meest recente jaar waarvoor deze vergelijking gemaakt kan worden, ligt het Nijmeegse cijfer ongeveer op een met Nederland en de andere kennissteden vergelijkbaar niveau.


Figuur: relatief verzuim als percentage leerplichtigen, 2017/2018, bron: WSJG.

In het schooljaar 2018/2019 zijn er 129 thuiszittende leerlingen geweest (bron: jaarverslag Bureau Leerplicht). De laatste jaren ligt dit cijfer steeds iets boven de 100.
 Voor het overgrote deel betreft het dan leerlingen die wel ingeschreven staan op een school, maar meer dan 4 weken "thuiszitten". Bij ruim de helft van hen duurt het thuiszitten langer dan 3 maanden.

Voorlopige VSV-cijfers 2018-2019 laten daling in Nijmegen zien

Wanneer een leerling (tot 23 jaar) stopt met school zonder dat hij of zij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt heeft (d.w.z. minimaal een opleiding havo/vwo of mbo2-niveau) is er sprake van "Voortijdig School Verlaten".
De voorlopige cijfers over het schooljaar 2018/2019 laten een gunstige ontwikkeling voor Nijmegen zien.

  • Gedurende het schooljaar verlieten 251 scholieren die in Nijmegen wonen, 2,4% van alle scholieren, voortijdig het onderwijs. Na 2 jaar van stijging weer een daling
  • Maar in Nederland als geheel ligt het VSV-% nog steeds veel lager dan in Nijmegen
  • Ook in de andere kennissteden ligt het VSV-percentage  een stuk boven het landelijk gemiddelde. Tot een paar jaar geleden waren er in Nijmegen nog meer VSV-ers dan in de andere kennissteden. De laatste 2 jaar liggen de VSV-percentages echter min of meer op hetzelfde niveau
  • De meeste VSV-ers zijn te vinden in het MBO. In het voortgezet onderwijs is de uitval beperkt.
  • Door verschillen in de manier waarop de VSV-cijfers berekend zijn zijn de uitkomsten van jaar tot jaar niet voor 100% vergelijkbaar.


Figuur: Percentage nieuwe VSV-ers, wonend in Nijmegen, kennissteden en Nederland. Bron: Onderwijs in Cijfers en VSV-cijferportal.

Meer dan helft VSV-ers aan het werk

De afgelopen jaren zijn er jaarlijks enige honderden jongeren uit het onderwijs gestapt zonder dat zij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt behaald hadden. Wat gebeurt er verder met deze jongeren?
In oktober 2018 woonden er in totaal in Nijmegen bijna 1.000 jongeren (tot 23) die geen startkwalificatie hadden. Zij zijn een van de voorgaande studiejaren gestopt met onderwijs en niet meer opnieuw gestart met een opleiding.
In 2015 waren er nog ongeveer 1300 van zulke "oud-VSV-ers".

Figuur: Inkomensbron jongeren zonder startkwalificatie, oktober 2015 en oktober 2018. Bron: DUO en Inlichtingenbureau.

Meer de helft van deze jongeren is aan het werk, deels gecombineerd net een uitkering. Ongeveer 20% heeft een uitkering. En ook van 20% van deze jongeren zijn nergens gegevens aangetroffen: zij krijgen noch inkomen uit werk, noch uit uitkering.
In vergelijking tot 2015 zijn er in 2018 vooral veel minder jongeren die een Wajong uitkering hebben, wat ook niet verwonderlijk is gezien de veranderingen in de toelating tot deze regeling.

Concentratie en samenhang van kwetsbare groepen

Voor verschillende kwetsbaarheids- en achterstandsindicatoren is eenzelfde spreidingsbeeld over de stad te zien:

  • wijken in Nijmegen-Oost, Heijendaal, Hazenkamp, St. Anna, Brakkenstein, Hees, Weezenhof en Nijmegen-Noord scoren (erg) gunstig.
  • daartegenover zijn de uitslagen in Dukenburg, Biezen, Hatert, Nije Veld, Wolfskuil, Heseveld, Neerbosch-Oost en Lindenholt vaak ongunstig.


Figuur: Aandelen peuters met VVE-indicatie (GGD januari 2019) en VO-leerlingen in 3e leerjaar dat naar havo/VWO gaat (leerplicht 18/19 en 19/20)

Dat is te zien op bovenstaande kaartjes die in beeld brengen hoe het in de verschillende wijken staat met aandelen peuters met een VVE-indicatie en met het aandeel VO-scholieren dat haar havo/VWO gaat. Ook andere indicatoren (concentratiegebieden leerlingen met achterstandsrisico, aandeel leerlingen met contact met Leerplicht, etc.) geven een vergelijkbare verdeling.

De slechte scores zijn uitingen van de minder gunstige sociaaleconomische positie van de inwoners van deze wijken. De samenhang is soms nog sterker: het kan om dezelfde huishoudens gaan, die in verschillende indicatoren naar voren komen.
Deze stapeling spreekt ook uit het Sociaal Statistisch Bestand Nijmegen waarin per huishouden het voorkomen in regelingen op gebied van jeugd, werk, inkomen en zorg is geïnventariseerd. Daarbij gaat het niet om exact dezelfde regelingen als hierboven genoemd, en ook niet alle regelingen zijn onderwijsgerelateerd (ook bijvoorbeeld het gebruik van gemeentelijke jeugdzorg is opgenomen). Het laat echter wel zien dat in huishoudens waarin sprake is van gebruik van jeugdregelingen veel meer dan gemiddeld ook van regelingen rond inkomen, zorg of werk gebruik wordt gemaakt.

 

1-ouder gezin

2-ouder gezin

in jeugd-regelingen

niet in jeugdreg.

totaal

in jeugd- regelingen

niet in jeugdreg.

totaal

28%

72%

5700

18%

82%

15900

waarvan

waarvan

waarvan

waarvan

waarvan

waarvan

in inkomensregeling

54%

35%

40%

16%

8%

9%

in zorgregeling

49%

17%

26%

33%

6%

11%

in werkregeling

11%

9%

9%

7%

3%

4%

5 of meer regelingen

36%

6%

14%

14%

2%

4%

Figuur: Stapeling voorzieningengebruik door huishoudens in jeugdregelingen. Bron: SSB2019.

Gemiddeld heeft 4% (2-oudergezinnen) tot 14% (1-oudergezinnen) van de gezinshuishoudens in Nijmegen 5 of meer klantrelaties met de 18 regelingen die in het SSB2019 zijn opgenomen. Van de huishoudens die voorkomen in de jeugdregelingen is dat  14% (bij de 2-oudergezinnen) tot 36% (bij de 1-oudergezinnen) het geval.

Laaggeletterdheid

Uit het landelijk PIAAC-onderzoek blijkt dat 12% van de Nederlanders tussen de 16 en 65, in absolute termen 1,3 miljoen mensen, laaggeletterd is.  Wanneer je ook laaggecijferden en 65+-ers meeneemt is de totale groep laaggeletterden en laaggecijferden 2,5 miljoen (Algemene Rekenkamer).

Laaggeletterdheid is niet hetzelfde als (semi-)analfabetisme, het niet kunnen lezen of slechts moeizaam kunnen lezen van losse letters of een paar woorden. Analfabetisme komt in Nederland, zeker onder de autochtone bevolking, maar heel beperkt voor, bij 1%  van de mensen.
Laaggeletterdheid houdt in dat men in meer of mindere mate moeite heeft met het begrijpen van geschreven informatie, als bijv. gebruiksaanwijzingen, aanvraagformulieren of brochures. Vooral mensen die geen opleiding hebben, of alleen de basisschool hebben afgemaakt, eerste generatie allochtonen en ouderen zijn relatief vaak laaggeletterd.

Figuur: Aandeel laaggeletterden per kenmerk, Nederland 2012. Bron: PIAAC, kernvaardigheden voor werk en leven.

In opdracht van de rijksoverheid zijn de PIAAC-gegevens gecombineerd met registratiedata van het CBS om zo op gemeentelijk niveau een inschatting van omvang en typering van de groep laaggeletterden te maken. Daaruit blijkt dat onder de Nijmeegse bevolking het aandeel laaggeletterden iets lager is dan het landelijk gemiddelde, omdat de Nijmeegse bevolking relatief gezien veel jonge en hoogopgeleide mensen bevat. Naar schatting is in Nijmegen ongeveer 10% van de 16 tot 65-jarigen, rond de 12.000 personen, laaggeletterd.


Figuur: Laaggeletterdheid in Nijmegen en Nederland, bron: geletterheidinzicht.nl, schatting op basis van PIAAC- en CBS-data

Vooral het aandeel "sterk laaggeletterd" is in Nijmegen wat lager dan in Nederland als geheel.
De mate van laaggeletterdheid loopt tussen de andere kennissteden sterk uiteen, van 7 of 8% in Eindhoven en Arnhem tot 13% in Tilburg en Maastricht en zelfs 24% in Enschede.

Figuur: Samenstelling groep laaggeletterden in Nijmegen en Nederland, bron: geletterheidinzicht.nl

Net als in Nederland als geheel vormen "migranten 30+ met partner en/of kind" de belangrijkste groep binnen de laaggeletterden (bijna 40%). Verder valt op dat in Nijmegen jongeren tot 30 zonder partner of kind relatief sterk aanwezig is onder de groep laaggeletterden.

Kansen op de arbeidsmarkt

Opleidingsniveau is een belangrijke indicator voor kansen op de arbeidsmarkt. Zoals in de figuur te zien is, is werkloosheid onder mensen met een lage opleiding (d.w.z. zonder startkwalificatie) vier keer zo hoog als bij mensen met een hoge opleiding.
Dat lageropgeleiden slechtere kansen op de arbeidsmarkt hebben is ook in heel Nederland zo. In Nijmegen, en ook in de andere kennissteden, is deze achterstandspositie echter sterker dan gemiddeld.

Figuur: Werkloosheidspercentage per opleidingsniveau, 2018/2019. Bron: CBS.

Ook uit  onderzoek van het CPB (2017) blijkt dat jongeren met een startkwalificatie het beter doen op de arbeidsmarkt: ze hebben anderhalf keer zo vaak een baan als jongeren zonder startkwalificatie, meer baan- en werkzekerheid. Ze zijn ook vaker economisch zelfstandig. Dit komt niet alleen omdat ze vaker werken maar ook omdat ze, wanneer ze werken, een beter inkomen hebben.

ga terug
Deze pagina is gebouwd op 05/07/2020 11:34:54 met de export van 05/07/2020 11:26:38